Beoordeling van de verzoeken gedaan in november 2020
Bij de beoordeling van de verzoeken die tijdens de zitting van november 2020 zijn gedaan heeft de rechtbank de door de verdediging gehanteerde indeling volgens de drie hoofdvragen uit de tenlastelegging aangehouden.
Was het een BUK-raket?
Ten aanzien van de verzoeken die samenhangen met de vraag of vlucht MH17 door een BUK-raket is neergehaald, heeft de verdediging gesteld dat zij het allereerst van belang vindt om te kunnen begrijpen wat deskundigen daarover feitelijk hebben vastgesteld en – zo begrijpt de rechtbank – welke betekenis in dat kader moet worden gegeven aan het oordeel van de deskundigen over hun bevindingen in relatie tot de vraagstelling.
In dat kader acht de verdediging het uitermate relevant om vast te stellen over welke informatie de deskundige precies beschikte tijdens zijn onderzoek, welk materiaal wel en welk materiaal niet aan de deskundige ter beschikking is gesteld, wat de precieze vraagstelling was en hoe deze tot stand is gekomen, of de deskundige al dan niet in zijn oordeelsvorming is beïnvloed door informatie uit andere bronnen of rapporten die hij zelf of collega’s eerder hebben geschreven (door de verdediging aangeduid als contaminatie), of wetenschappelijk gezien erkende methodes van onderzoek zijn gebruikt en of de onderzoeker al dan niet deskundig is. Teneinde dat te onderzoeken heeft de verdediging van een aantal rapporten aangegeven dat zij de rapporteurs onder andere wenst te bevragen over de gehanteerde methodologie. Verder benoemt de verdediging per besproken rapport enkele concrete vragen ter verduidelijking van onderzoeksresultaten, dan wel over de toegepaste waarschijnlijkheidstheorie en de totstandkoming van gekozen hypotheses.
Meer toegespitst heeft de verdediging ten aanzien van de vraag of vlucht MH17 is neergeschoten door een BUK-raket op een aantal onderdelen om nader onderzoek gevraagd. Dat onderzoek betreft:
1. Het horen van 4 rapporteurs van het NFI ([NFI-deskundige 2], [NFI-deskundige 3], [NFI-deskundige 4] en [NFI-deskundige 1]) over door hen opgestelde rapporten en toevoeging van de onderliggende stukken van NFI rapport 111.14
2) Het horen van een Australische Crime Scene Investigator ([getuige 8]) over het door hem opgestelde rapport Primo-7626.15
3) Het horen van 2 Nederlandse verbalisanten ([getuige 9] en [getuige 10]) over een door hen opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek en het veiligstellen van het cockpitframe, waarin een zogenoemde prop is aangetroffen (Primo-6937).16
4) Het horen van deskundigen van het NLR ([NLR-deskundige 1]) en van de RMA ([RMA-deskundige 1 / RMA-deskundige 2 / RMA-deskundige 3]), waarbij de verdediging om een verduidelijking verzoekt van de reikwijdte van de onderwerpen en rapporten waarover vragen aan de deskundigen kunnen worden voorgelegd in het kader van de op 3 juli 2020 reeds toegewezen verzoeken deze deskundigen te mogen horen.17
5) Het horen van de opstellers van beide rapporten van het TNO van augustus 2015 (Primo-05604, bijlage 7 en 8).18
6) Het ontvangen van een afschrift van eventuele notulen van een bespreking tussen experts van de RMA en het NLR op 8 december 2016.19
7) Het verstrekken van Primo-07628.20
8) Het verstrekken van een overzicht van welke wrakstukken door de verschillende instanties zijn onderzocht.21
Horen van NFI-rapporteurs
Ad 1): Ter onderbouwing van het verzoek de vier rapporteurs te horen is een aantal motieven genoemd. Sommige daarvan zijn algemeen van aard en andere hebben betrekking op concrete rapporten.
Ten aanzien van het algemene punt dat de verdediging de rapporteurs wil kunnen bevragen op hun opleiding, ervaring en specifieke deskundigheid overweegt de rechtbank dat de verdediging niet heeft onderbouwd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan het oordeel van de rechter-commissaris omtrent de deskundigheid van de door de rechter-commissaris tot deskundige benoemde rapporteurs. Op dit punt zijn de verzoeken dan ook onvoldoende gemotiveerd en zal de rechtbank ze afwijzen.
De verdediging wil de deskundigen daarnaast kunnen bevragen over de reikwijdte van hun onderzoek, door wie en op welke wijze de reikwijdte werd vastgesteld, waarom slechts is gezocht naar een overeenkomst met een BUK-raket en niet tevens met andere wapensoorten, over welke informatie de deskundigen bij aanvang van hun onderzoek beschikten, en in hoeverre zij zijn belemmerd door een mogelijke vooringenomenheid als gevolg van het gegeven dat zij betrokken zijn geweest bij meerdere opvolgende onderzoeken. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de rapporten voldoende inzicht geven in de wijze waarop ze tot stand zijn gekomen. Dat geldt voor de feitelijke informatie die vooraf is verstrekt, eventuele (FIT) gesprekken die hebben plaatsgevonden, de beperkingen die de voorgelegde vragen impliceren en de betrokkenheid van rapporteurs bij de totstandkoming van opvolgende rapporten. De vraag naar een eventuele belemmering door mogelijke vooringenomenheid is niet een vraag die zinvol aan de betreffende deskundigen kan worden voorgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd in het verkrijgen van welke informatie de relevantie is gelegen om de deskundigen op voornoemde punten te horen. Indien de verdediging van mening is dat zich in de wijze van totstandkoming van de rapporten omstandigheden hebben voorgedaan die afdoen aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van de rapporteurs of hun conclusies dan kan de verdediging hier bij pleidooi op in gaan.
Daarnaast heeft de verdediging aangegeven de rapporteurs te willen bevragen over de gebruikte methodologie. De rechtbank constateert dat in de rapporten is beschreven welke methodologie is gebruikt. In deze motivering ziet de rechtbank dan ook evenmin grond het verzoek tot het horen van de deskundigen toe te wijzen.
Tenslotte heeft de verdediging bij een aantal rapporten een aantal concrete vragen geformuleerd die samengevat samenhangen met een – in de visie van de verdediging – onduidelijke weergave in de rapporten van welke bevindingen om welke reden tot een bepaalde conclusie hebben geleid en wat deze conclusie precies is. Los van de vraag of de gestelde onduidelijkheden geheel of gedeeltelijk zouden kunnen worden weggenomen door een grondige(re) lezing van de rapporten, acht de rechtbank een volledig begrip van de forensische bevindingen en conclusies in deze forensische rapporten die zien op een wezenlijk onderdeel van de bewijsvraag, voor alle partijen van bijzonder belang. Om deze reden ziet de rechtbank grond te gelasten dat deskundige [NFI-deskundige 1] zal worden bevraagd door of via de rechter-commissaris. Die bevraging dient te worden beperkt tot hetgeen [NFI-deskundige 1] vanuit zijn expertise en kennis kan verklaren over hetgeen hij heeft beschreven in het door hem opgestelde overkoepelende IDFO-rapport, en dan alleen over hetgeen hij daarin op hoofdlijnen beschrijft over de rapporten Primo-8686, Primo-9330, Primo-8688, Primo-2913, Primo-3956, Primo-4162, Primo-8882, Primo-9427, Primo-9126, Primo-6556, Primo-8139 en (het nog te voegen) NFI-rapport met nummer 111. Dat betreft de rapporten waarvan de verdediging in juni en in november 2020 concreet gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom daarover vragen bij haar bestaan. Naast het op deze wijze bevragen van [NFI-deskundige 1] ziet de rechtbank geen noodzaak tevens de overige drie NFI-deskundigen te horen. Dat verzoek zal worden afgewezen. De rechtbank zal het aan de rechter-commissaris laten op welke wijze deskundige [NFI-deskundige 1] zal worden bevraagd. Nadrukkelijk geeft de rechtbank daarbij mee dat dit kan aanvangen met het voorleggen van schriftelijke vragen aan de deskundige, zo nodig gevolgd door nog één of meerdere schriftelijke rondes, alvorens de rechter-commissaris zal beslissen of een bevraging in de vorm van een verhoor van de deskundige dan nog toegevoegde waarde heeft.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen over het ontbreken van noodzaak tot het verrichten van nader onderzoek naar de wijze van totstandkoming van de rapporten, zal eveneens worden afgewezen het verzoek de rechter-commissaris op te dragen de aanvraagformulieren van alle door de verdediging besproken NFI-rapporten bij het NFI op te vragen en te (doen) voegen in het dossier. Wel zal de rechtbank het Openbaar Ministerie gelasten het NFI-rapport met nummer 111 (thans Primo-15185) te voegen in het dossier.
Rapport Primo-7626
Ad 2): Ten aanzien van het horen van de Australische Crime Scene Investigator ([getuige 8]).
De door de verdediging in haar motivering van het verzoek genoemde vragen die zij deze getuige zou willen stellen vinden alle reeds beantwoording in het door deze Australische beambte opgemaakte rapport. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af, nu het onvoldoende is gemotiveerd.
Veiligstellen materiaal cockpitframe
Ad 3): Ten aanzien van het horen van de twee Nederlandse verbalisanten die over het veiligstellen van het cockpitframe hebben gerelateerd ([getuige 9] en [getuige 10]) overweegt de rechtbank dat de vragen die de verdediging wil stellen aan de verbalisanten reeds beantwoording vinden in het proces-verbaal, in samenhang met de bijbehorende foto’s in het mediadossier, danwel – waar het de vraag betreft naar de onderschrijving van hun conclusies door anderen – dat deze vraag niet zinvol aan deze verbalisanten gesteld dient te worden. Het staat de verdediging vrij deze vraag te betrekken bij het reeds bij tussenbeslissing van 3 juli 2020 toegewezen verhoor van de deskundigen die worden gehoord over het schadebeeld en de berekening van de afvuurlocatie. Nu uit de motivering van het verzoek geen belang blijkt zal het verzoek worden afgewezen.
Omvang bevraging deskundigen NLR/RMA
Ad 4) Met betrekking tot het horen van deskundigen van het NLR ([NLR-deskundige 1]) en van de RMA ([RMA-deskundige 1 / RMA-deskundige 2 / RMA-deskundige 3]), indien dit niet reeds valt binnen de reikwijdte van hun toegewezen verhoor overweegt de rechtbank dat zij in haar beslissing van 3 juli 2020 heeft bepaald dat zowel [NLR-deskundige 1] als [RMA-deskundige 1] en/of [RMA-deskundige 2] en/of [RMA-deskundige 3], alsook een door de RC te benoemen deskundige van [bedrijf 1] kunnen worden bevraagd over de vraag in hoeverre het op de wrakdelen van de MH17 waargenomen schadebeeld duidt op het gebruik van een BUK-raket. De rechtbank heeft dit onderwerp destijds ruim geformuleerd. De vragen die de verdediging op 3 november 2020 heeft geformuleerd die zij aan de deskundigen zou willen voorleggen, vallen onder de reikwijdte van het op 3 juli 2020 toegewezen verzoek, zodat dit verzoek niet noopt tot uitbreiding van de onderzoeksopdracht aan de rechter-commissaris. Het herhaalde verzoek zal dan ook – bij gebrek aan aanvullend belang – worden afgewezen.
Opsteller(s) TNO-rapporten
Ad 5) De rechtbank constateert dat dit verzoek in voorwaardelijke vorm is geformuleerd. Een beslissing van de rechtbank wordt alleen gevraagd als de rechtbank deze rapporten als bewijs zou willen gebruiken of in elk geval niet van het bewijs wil uitsluiten. Zoals de rechtbank reeds eerder op een soortgelijk verzoek besliste is het hoogst ongebruikelijk om al op voorhand – en al helemaal in de regiefase - iets over het gebruik van stukken voor het bewijs of de bewijswaarde van stukken te zeggen. Dat is wat de rechtbank betreft ook voor wat deze rapporten betreft niet anders. Daarmee zou, zoals al eerder is uiteengezet, een beslissing van de rechtbank over deze onderzoekswens worden verwezen naar het moment waarop de rechtbank zich beraadt over haar eindoordeel in deze strafzaak. Echter, omdat de rechtbank de relevantie van het horen van de opsteller(s) van de rapporten, die als bijlage 7 en 8 bij het rapport van de OvV (Primo-5604) zijn opgenomen, over de inhoud van de rapporten in dezelfde mate aanwezig acht als het horen van de hiervoor genoemde op 3 juli 2020 reeds toegewezen deskundigen van het NLR, de RMA en [bedrijf 1], zal de rechtbank ambtshalve bepalen dat de opsteller(s) van deze TNO-rapporten zullen worden gehoord door de rechter-commissaris. De rechtbank is zich bewust van mogelijke (wettelijke) beperkingen die zich zouden kunnen voordoen bij de uitvoering van deze opdracht. Naar het oordeel van de rechtbank staat op dit moment echter nog geenszins vast dat artikel 69 van de Rijkswet OvV zich ertegen zou verzetten dat de opsteller(s) van deze rapporten – als extern deskundige(n) ten opzichte van de OvV – als deskundige(n) wordt/worden benoemd en gehoord. Indien de overeenkomst tussen TNO en de OvV de opsteller onder de reikwijdte van dit artikel plaatst, dan kan de opsteller dit ter sprake brengen bij de rechter-commissaris die naar aanleiding daarvan de beslissingen kan nemen die haar dan gerade voorkomt. Naar aanleiding van het concrete verzoek dienaangaande van de verdediging aan het Openbaar Ministerie merkt de rechtbank nog op dat zij het aan de rechter-commissaris zal laten op welke wijze deze navraag doet naar de namen van de opsteller(s) van deze rapporten.
Verzoek tot het opvragen en voegen van notulen van overleg tussen RMA en NLR
Ad 6) De rechtbank acht onvoldoende gemotiveerd waarom het relevant zou zijn de eventuele notulen van een overleg op 8 december 2016 op te vragen en in het dossier te voegen, terwijl de verdediging haar vragen omtrent de totstandkoming van de rapporten kan stellen tijdens het reeds toegewezen verhoor van de deskundigen van het RMA en de NLR. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Verstrekking Primo-07628
Ad 7) Nu het hier kennelijk om een verschrijving in het dossier gaat en het gevraagde stuk zich onder nummer Primo-07626 in het dossier bevindt zal het verzoek – voor zover gehandhaafd – wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
Overzicht wrakstukken
Ad 8) De rechtbank constateert dat dit verzoek aan het Openbaar Ministerie is gericht en derhalve niet noopt tot een beslissing van de rechtbank.
Is een BUK-raket afgevuurd nabij Pervomaiskyi?
De verzoeken die de verdediging heeft gedaan betreffende de vraag of een BUK-raket is afgevuurd vanuit een landbouwveld nabij Pervomaiskyi zijn ingeleid met acht redenen waaruit volgens de verdediging blijkt dat nader onderzoek naar de aan- en afvoerroute en de afvuurlocatie noodzakelijk is. Die redenen houden achtereenvolgens in dat in juli 2014 binnen de DPR veelvuldig militair materieel werd vervoerd; dat de betekenis van bepaalde feiten en omstandigheden moet worden uitgelegd binnen de context van een oorlog; dat vermoedelijk bij veel van de getuigen specialistische kennis ontbreekt; dat veel informatie door het JIT en andere media publiekelijk bekend is gemaakt; dat gehoorde getuigen een direct of indirect belang kunnen hebben bij de inhoud van hun verklaring wat gevolgen heeft voor de bewijswaarde; dat de anonimiteit van de meeste getuigen die hebben verklaard een BUK te hebben gezien de mogelijkheid om die verklaring op betrouwbaarheid te toetsen zeer beperkt; en ten slotte dat niet alle beschikbare informatie bij conclusies wordt betrokken.
De verdediging heeft een zeer groot aantal onderzoekswensen geformuleerd in relatie tot de vraag of de beweerdelijke BUK-raket is afgevuurd nabij Pervomaiskyi. Geen nader betoog behoeft dat het antwoord op deze vraag van bijzonder belang is in deze strafzaak. De wensen zien kort gezegd op getuigen, beeldmateriaal en bevindingen betreffende de beweerdelijke afvuurlocatie en de beweerdelijke aan- en afvoerroute van de beweerdelijke BUK-TELAR. Hiervoor is reeds benadrukt dat de verdediging, mede gezien het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, recht heeft op relevant nader onderzoek. Dit recht betreft echter - evenals in iedere andere Nederlandse strafzaak - geen ongeclausuleerd recht. Het betreft dus geen onbeperkt recht om in een omvangrijk onderzoek vrijwel alle mogelijk voor het bewijs relevante getuigenverklaringen en bevindingen aan een onderzoek te (laten) onderwerpen. De rechtbank dient immers ingevolge datzelfde artikel 6 van het EVRM ook toe te zien op berechting binnen een redelijke termijn. De toewijzing van al het gevraagde onderzoek dat met betrekking tot deze vraag is verzocht zou neerkomen op het opnieuw uitvoeren van een groot deel van het zeer omvangrijke opsporingsonderzoek. De rechtbank moet dan ook keuzen maken en accenten leggen en laat zich bij het maken van deze keuzen - naast de door de verdediging in de motivering van het verzoek betoogde relevantie - leiden door de volgende uitgangspunten.
Zoals al eerder gezegd ziet de rechtbank in zijn algemeenheid een grotere relevantie van forensische bewijs en bevindingen dan van getuigenverklaringen. Daarnaast zullen onderzoekswensen die zien op getuigen en bevindingen die de beweerdelijke afvuurlocatie betreffen eerder voor toewijzing in aanmerking komen dan wensen die zien op de beweerdelijke aan- en afvoer van de BUK-TELAR. Ten aanzien van de vraag of een BUK-raket is afgevuurd vanaf een landbouwveld nabij Pervomaiskyi zou eerstgenoemde categorie bevindingen namelijk directer bewijs kunnen vormen dan de (mogelijk slechts ondersteunende) twee laatstgenoemde categorieën bevindingen. Ten aanzien van de vraag naar de eventuele persoonlijke betrokkenheid van de verdachte ligt het accent overigens anders; de rechtbank begrijpt dat het Openbaar Ministerie die persoonlijke betrokkenheid met name meent te kunnen afleiden uit tap- en telefoongegevens die voornamelijk zien op de periode van de beweerdelijke aanvoer van de BUK-TELAR. Het voorgaande laat onverlet dat de relevantie van iedere afzonderlijke onderzoekswens moet blijken, mede uit de daarvoor gegeven motivering.
Een en ander toegepast op de onderzoekswensen per categorie leidt tot de navolgende beoordeling door de rechtbank.
Verzoeken met betrekking tot de beweerdelijke afvuurlocatie
In lijn met het voorgaande en met de toewijzing van getuigen X48 en M58 in de beslissing van 3 juli 2020, zal de rechtbank het verzoek tot het horen van getuige S4022toewijzen, nu deze getuige onder meer heeft verklaard over waarnemingen nabij de beweerdelijke afvuurlocatie. Dat antwoorden op bepaalde vragen die de verdediging zou willen stellen mogelijk om veiligheidsreden buiten het dossier zullen moeten blijven of mogelijk reeds buiten het dossier zijn gehouden, zoals het Openbaar Ministerie tegenwerpt, is geen zelfstandige reden tot afwijzing van het verzoek. Er is verder geen, respectievelijk onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat getuige S39 en de (NN-)persoon waarover hij verklaart23 zouden kunnen verklaren over de afvuurlocatie. Het verzoek tot het horen van deze getuigen wordt dan ook bij gebrek aan relevantie afgewezen.
Ook zal de rechtbank het verzoek tot het horen van [getuige 11] toewijzen.24 De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte heeft aangegeven dat hij en zijn ondergeschikten geen BUK hadden en ook niet hebben gezien op of rond 17 juli 2014 in de omgeving van Pervomaiskyi. Het JIT relateert (Primo-02389, p. 38) dat op basis van telefoongegevens aannemelijk is dat, zoals ook getuige S21 heeft verklaard, [getuige 11] aanwezig was nabij het checkpoint bij Pervomaiskyi vanaf 15.14 uur in de middag van 17 juli 2014. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank de relevantie van het horen van [getuige 11] over de door de verdediging opgeworpen vragen onder randnummer 480. De rechtbank merkt op dat het verzoek tot het horen van deze getuige om andere redenen elders in deze beslissing wordt afgewezen. Het verhoor zal daarom in vraagstelling beperkt worden tot hetgeen [getuige 11] weet van en heeft waargenomen bij het bedoelde checkpoint.
Voorts heeft de verdediging verzocht de leden van de 53e AAM brigade uit de Russische Federatie25 te mogen verhoren, omdat het Openbaar Ministerie ervan uitgaat dat leden van deze brigade de BUK tot aan de beweerdelijke afvuurlocatie hebben begeleid en dat degenen die de beweerdelijke BUK hebben afgevuurd tot deze brigade behoren. De verdediging wenst te toetsen of leden van de 53e AAM brigade inderdaad een BUK-TELAR hebben vervoerd, hebben afgevuurd en, zo ja, vanaf waar en waarom. De verdediging noemt in dit verband de namen van [getuige 12], [getuige 13], [getuige 14], [getuige 15] en [getuige 16] die volgens het JIT in juli 2014 tot deze brigade behoorden.
Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek deels dient te worden toegewezen. Het is van evident belang de vraag voor te leggen of het juist is dat leden van de 53e AAM brigade betrokken zijn geweest bij het vervoer en het afvuren van een BUK-raket die MH17 heeft geraakt en, zo ja, onder welke omstandigheden. Bij de huidige stand van het onderzoek is de meest voor de hand liggende persoon om deze vragen aan voor te leggen kolonel [getuige 12] die destijds de leiding zou hebben gehad over de 53e AAM brigade en overzicht zal hebben over de activiteiten van deze brigade in 2014. Dat de Russische Federatie in antwoord op een rechtshulpverzoek eerder heeft geweigerd informatie over deze brigade te verstrekken, zoals door het Openbaar Ministerie is benadrukt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om nu al te concluderen dat deze getuige niet, of niet binnen aanvaarbare tijd zal kunnen worden verhoord. Deze reactie van de Russische Federatie is niet recent en thans betreft het niet een verzoek namens het Openbaar Ministerie, maar een verzoek namens de verdachte, een onderdaan van de Russische Federatie.
Bij het verhoor van de overige met name genoemde personen die in dit verband worden verzocht, bestaat naast het horen van [getuige 12] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang. Dat geldt ook voor het verzoek om alle leden van de 53e AAM brigade te horen, hetgeen ook overigens onvoldoende specifiek is, en voor de persoon die heeft verklaard met enkele van deze personen via sociale media contact te hebben gehad, te weten S2826. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen.
De verdediging heeft verzocht tien personen (door de verdediging aangeduid met hun call-signs) die naar gesteld bij aanwezig waren op 17 juli 2014 rond 16.20 uur te horen, teneinde te bevestigen dat verdachte geen explosie, noch het afvuren van een BUK-raket heeft gezien of gehoord. Nog los van het feit dat de rechtbank de verdachte niet zelf heeft horen verklaren dat deze personen op het genoemde tijdstip bij de verdachte waren, overweegt de rechtbank dat haar uit de motivering van dit verzoek niet is gebleken op welke wijze relevant zou kunnen zijn dat verdachte op het moment van het neerstorten van de MH17 geen BUK-raket zou hebben waargenomen. Uit het dossier blijkt immers dat het onderzoeksteam er kennelijk ook vanuit gaat dat verdachte ten tijde van het beweerdelijke afvuren van een BUK-raket niet op de beweerdelijke afvuurlocatie aanwezig was. Het verzoek wordt afgewezen.
De getuige G247327 is kort na het neerstorten van MH17 op de door het Openbaar Ministerie veronderstelde afvuurlocatie geweest en heeft daar foto- en videomateriaal gemaakt. De getuige kan daarom uit eerste hand verklaren over de toestand van het veld en één en ander mogelijkerwijs onderbouwen met voornoemd foto- en videomateriaal. Met de verdediging ziet de rechtbank de relevantie van het horen van deze getuige over zijn waarnemingen. Het verzoek wordt toegewezen.
Ook de eigenaar, dan wel gebruiker van het landbouwveld bij Pervomaiskyi28, dat het Openbaar Ministerie de afvuurlocatie noemt, kan uit eerste hand verklaren over de toestand van het veld voorafgaand aan en na het neerstorten van vlucht MH17. De getuige kan met name verklaren of daar brand is geweest, of het veld is omgeploegd en, zo ja, wanneer en om welke reden dit is gebeurd. Met de verdediging ziet de rechtbank de relevantie van het horen van deze getuige over zijn waarnemingen en wetenschap. Het verzoek wordt toegewezen. Echter, het horen van de omwonenden van het landbouwveld bij Pervomaiskyi29 wordt afgewezen, nu dit verzoek reeds vanwege de (afgelegen) ligging van het veld en de verspreide aanwezigheid van woningen in die omgeving veel te generiek is gesteld.
Voorts heeft de verdediging verzocht om toevoeging van het proces-verbaal van verhoor van de journalist die in Oekraïne grondmonsters heeft genomen ([getuige 17], Primo-03456).30 De rechtbank begrijpt dat de verdediging dit verzoek doet met het doel de datum waarop deze journalist de grondmonsters heeft genomen te achterhalen. Uit het zich reeds in het dossier bevindende artikel uit het Algemeen Dagblad van 10 januari 2015 (verwijzing in Primo-02664) blijkt echter al de tijdspanne waarin die datum valt. Het verzoek is derhalve zinloos en wordt om die reden afgewezen. Het NFI heeft de elementsamenstelling van voornoemde grondmonsters onderzocht. De verdediging wenst de onderzoeker (NFI-deskundige 5]) te horen over de (mogelijke) aanwezigheid van verbrandingsproducten in de grondmonsters.31 De rechtbank constateert echter dat uit het rapport van deze deskundige (Primo-7308) blijkt dat door hem weliswaar onderzoek is gedaan naar de elementsamenstelling van de grondmonsters, maar niet naar mogelijk aanwezige chemische sporen in het grondmonster. Gelet hierop zal de gevraagde deskundige geen vragen kunnen beantwoorden over aanwezigheid van verbrandingsproducten in de grondmonsters, aangezien dit chemische sporen betreffen. Het verzoek wordt afgewezen.
De verdediging heeft ook verzocht de twee NFI deskundigen ([NFI-deskundige 1] en [NFI-deskundige 2]) te horen die de andere grondmonsters hebben onderzocht.32 De vragen die door de verdediging ter onderbouwing van dit verzoek worden opgeworpen, worden naar het oordeel van de rechtbank reeds afdoende beantwoord in de rapporten van deze deskundigen (Primo-9435 en Primo-8139). Nader verhoor is daarom niet relevant. Het verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie opdragen het NFI-rapport getiteld ‘Explosievenonderzoek naar aanleiding van het neerstorten van vlucht MH17 bij Hrabove, Oekraïne op 17 juli 2014’ met aanvraagnummers 140, 131 en 153, gedateerd 5 december 2016 toe te voegen aan het dossier.33 Dit is een rapport waarnaar in andere rapporten van het NFI wordt verwezen. De rechtbank acht het relevant dat de verdediging de inhoud van dit rapport kan toetsen. Het verzoek wordt toegewezen.
Voor zover het verzoek van de verdediging tot het opvragen van data van de radar tracking devices34 ziet op zogenaamde AWACS-vliegtuigen in gebruik bij de NAVO heeft de rechtbank dit reeds in haar tussenbeslissing van 3 juli 2020 afgewezen. Voor zover dit verzoek ziet op de systemen die door getuige S26 zijn genoemd, merkt de rechtbank op dat uit diens verklaring is af te leiden dat hij daarmee doelt op gevechtsvliegtuigen, waarvan Oekraïne bij herhaling heeft aangegeven dat die op 17 juli 2014 niet vlogen. In zoverre is dan ook geen nadere informatie van Oekraïne te verwachten. Voor zover dit verzoek ziet op andere radarsystemen (militair en civiel) heeft Oekraïne eveneens bij herhaling aangegeven niet over meer informatie te beschikken dan reeds ter beschikking is gesteld aan het JIT. Het verzoek wordt derhalve als zinloos afgewezen. Overigens constateert de rechtbank dat naar aanleiding van een algemeen geformuleerd rechtshulpverzoek ook de Russische Federatie dergelijke informatie niet heeft aangeleverd. In het licht van het voorgaande wordt ook het horen van S2635 als zinloos beschouwd en om die reden afgewezen. Te meer ook omdat het verzoek onvoldoende concreet is en daarom als fishing expedition kan worden aangemerkt.
Verzoeken die zien op beeldmateriaal van het rookspoor
De verdediging heeft verzocht de maker van de rookspoorfoto vanuit Torez ([getuige 18]) te horen.36 De rechtbank constateert dat uit het dossier afdoende blijkt op welke wijze de camera en de SD-kaart, en daarmee het originele fotomateriaal, in het bezit van het JIT is gekomen. Daarnaast is de authenticiteit van de foto reeds op andere wijzen geverifieerd. De authenticiteit van de foto wordt overigens ook niet door de verdediging betwist. Ook heeft de verdediging verzocht om getuige S13 en de maker van de rookspoorfoto’s vanuit Snizhne te horen.37 De rechtbank constateert dat het antwoord op de vragen die de verdediging de getuige S13 wenst te stellen, namelijk of hij informatie heeft over de identiteit van de maker van voornoemde foto’s en van welke nieuwssite de getuige de foto heeft gehaald, reeds afdoende uit het dossier blijkt. De getuige heeft eerder immers aangegeven geen informatie te hebben over de identiteit van de maker, en de website staat vermeld in de correspondentie die bij de verklaring van getuige S13 is gevoegd (bijlage 3 bij Primo-07871A). Overigens is uit het dossier af te leiden dat het onmogelijk is gebleken om de maker van de originele foto te achterhalen. De verzoeken worden om die redenen als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
Voorts heeft de verdediging verzocht een aantal getuigen te horen met het doel om de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen. De rechtbank overweegt als volgt.
- Verzoek tot het horen van getuige A2638. De juistheid van hetgeen uit de mond van deze getuige is opgetekend is door de verdediging niet concreet betwist. Voor zover de relevantie van het verhoor wordt gemotiveerd om de betrouwbaarheid van de rookspoorfoto te kunnen verifiëren geldt dat die betrouwbaarheid reeds op andere wijzen is getoetst en deze getuige veeleer iets verklaart over het weerbeeld dan over de aard van het rookspoor. Daarnaast bevat het proces-verbaal waarin dit verhoor is gerelateerd eveneens een verklaring van een andere persoon die verklaart over een geheel ander, tegengesteld, weerbeeld.
- Verzoek tot het horen van getuige S36.39 Blijkens de motivering van het verzoek leidt de verdediging uit weergaven van het verhoor in het dossier af dat sprake is geweest van sturing van de getuige en wil hem hierover bevragen. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het verhoor van S36 in zijn geheel beschouwd afdoende blijkt op welke wijze het verhoor heeft plaatsgevonden. Niet is gemotiveerd welke informatie de verdediging wil verkrijgen met een nieuw verhoor. Het staat de verdediging vrij zich bij pleidooi uit te laten over de bewijswaarde van de verklaring gelet op de gang van zaken tijdens het verhoor, maar de motivering overtuigt niet van een relevantie voor een nader verhoor.
- Verzoek tot het horen van getuige S19.40 Om de betrouwbaarheid van deze getuige te toetsen wenst de verdediging hem vragen te stellen die, zo constateert de rechtbank, reeds door de getuige zijn beantwoord in zijn verklaring. Een nader verhoor is dan ook zinloos. Daarnaast wordt de verklaring van deze getuige inhoudelijk niet betwist door de verdediging.
- Verzoek tot het horen van getuige S11.41 Zonder concrete betwisting van de inhoud van de verklaring van deze getuige ziet de rechtbank de relevantie van dit verhoor niet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande verzoeken onvoldoende zijn gemotiveerd en worden om die reden afgewezen.
Verzoeken betreffende de beweerdelijke aan- en afvoerroute
Een groot deel van de in dit kader gedane onderzoekswensen betreft verzoeken tot het horen van getuigen die verklaringen hebben afgelegd over de beweerdelijke aanvoerroute van de BUK-TELAR. Uit het voorgaande volgt dat deze wensen eerder in aanmerking komen voor toewijzing indien zij aan de beweerdelijke persoonlijke betrokkenheid van de verdachte raken, dan wanneer zij slechts gaan over het vaststellen van een precieze route. Als de rechtbank het goed ziet, zal het Openbaar Ministerie het bewijs voor de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte niet alleen voornamelijk willen baseren op de inhoud van een aantal tapgesprekken, maar waarschijnlijk ook op een volgens het Openbaar Ministerie uit die gesprekken blijkende rit van de verdachte op 17 juli 2014 rond het middaguur naar de directe omgeving van de Furshet-supermarkt in Snizhne. Daar zou de verdachte volgens het Openbaar Ministerie [medeverdachte 2] hebben getroffen die daar zojuist met de BUK-TELAR zou zijn gearriveerd. Uit de verklaringen van de verdachte luidende dat in het betreffende gesprek met “toy” niet op een BUK-TELAR wordt gedoeld en dat hij op 17 juli 2014 (en de dagen rondom die datum) geen BUK-TELAR heeft gezien in het gebied waarin hij zich begaf, begrijpt de rechtbank dat de verdachte dat betwist. Dit alles maakt dus ten aanzien van de beweerdelijke persoonlijke betrokkenheid van verdachte levant de vraag of zich op 17 juli 2014 rond het middaguur een BUK-TELAR (met een begeleidend konvooi waarvan [medeverdachte 2] deel zou hebben uitgemaakt) heeft bevonden in de directe omgeving van de Furshet-supermarkt in Snizhne.
Nu de getuigen S20, V07 en V2242 verklaren over mogelijk relevante waarnemingen in de directe omgeving van de Furshet-supermarkt, zal de rechtbank de gemotiveerde verzoeken tot het horen van deze getuigen toewijzen. De eveneens verzochte getuige V54 heeft weliswaar ook over genoemde supermarkt verklaard, maar de rechter-commissaris heeft nu juist over dit deel van de verklaring van getuige V54 geoordeeld dat deze niet betrouwbaar kan worden geacht. Ten aanzien van getuige V49 geldt dat hij zijn aanvankelijke verklaring over wat getuige bij de Furshet zou hebben gezien, niet heeft gehandhaafd tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris en dat de rechter-commissaris heeft overwogen dat het oordeel betrouwbaar niet kan worden gegeven. De rechtbank acht het nader horen van deze getuige dan ook niet relevant. Dat laatste geldt ook voor getuige V45 die namelijk ter zake slechts van horen zeggen heeft verklaard.
In dit verband zou verder relevant kunnen zijn of op satellietbeelden van kort na 17 juli 2014 meer sporen van een rupsvoertuig te zien zijn nabij de Furshet dan op satellietbeelden van kort vóór 17 juli 2014 en of die zouden kunnen zijn veroorzaakt door een BUK-TELAR. De verdediging heeft in dit kader verzocht de beeldanalist (Primo 17-476)43 als getuige te horen. De rechtbank constateert dat het door de verbalisant gebruikte beeldmateriaal in het dossier is opgenomen. De door de verdediging opgeworpen vragen worden naar het oordeel van de rechtbank reeds afdoende beantwoord in het proces-verbaal van deze verbalisant (Primo-02733). Om die reden is onduidelijk wat de relevantie is van dit verhoor, gelet op de relatieve bewijswaarde van het proces-verbaal van Primo 17-476, nu het slechts een beschrijving betreft van beelden die zich in het dossier bevinden en dus voor een ieder inzichtelijk zijn. Nu het belang bij het horen van Primo 17-476 onvoldoende uit de motivering blijkt, wordt het verzoek afgewezen.
Naast de zojuist genoemde getuigen die over een BUK-TELAR in de directe omgeving van de Furshet supermarkt hebben verklaard, heeft de verdediging ook nog verzocht een groot aantal getuigen te horen die hebben verklaard, of mogelijk zouden kunnen verklaren over de vraag of op andere delen van de beweerdelijke aanvoerroute op 17 juli 2014 al dan niet een BUK-TELAR te zien is geweest. Het gaat om:
- Getuigen [getuige 19] en [getuige 20].44 Deze getuigenzijn volgens het Openbaar Ministerie betrokken geweest bij het vervoer van de beweerdelijke BUK-TELAR vanaf de grens met de Russische Federatie tot aan Donetsk.
- Getuige [getuige 21].45 Deze getuige behoorde tot het Vostok-bataljon, en maakte volgens het Openbaar Ministerie deel uit van een konvooi dat op 17 juli 2014 te Zuhres zou zijn ingehaald door een konvooi waarvan de beweerdelijke BUK-TELAR deel uitmaakte.
- Getuige S01.46 Deze getuige heeft verklaard over een militair transport.
- Getuige S02.47 Deze getuige heeft verklaard een BUK-TELAR in Donetsk te hebben gezien.
- Getuige S04.48 Deze getuige heeft onder meer verklaard over een andere persoon die (mogelijk) een BUK-TELAR in Snizhne heeft gezien.
- Getuige S37.49 Deze getuige heeft verklaard op 17 juli 2014 in Shakhtarsk een transport te hebben gezien waarvan werd gezegd dat een BUK-TELAR daarvan deel uitmaakte.
- Getuige [getuige 22]50. Deze getuige is teamleider bij een Oekraïense grensdienst en heeft verklaard in de middag van 17 juli 2014 meldingen te hebben gekregen over militair materieel dat zich over de beweerdelijke aanvoerroute bewoog en waarvan een BUK-TELAR deel zou uitmaken.
- Getuigen S15, S16, S18, S27, V09, V43, V51 en V5251. Deze getuigen hebben verklaard over een (mogelijke) BUK-TELAR op de beweerdelijke aanvoerroute (en niet over de Furshet).
De doorgaans vrij algemene motivering van het belang bij de verzoeken tot het horen van al deze getuigen komt er in de grote lijn op neer dat de verdediging de juistheid van de verklaring en de betrouwbaarheid van de getuigen wil kunnen toetsen. Deze motivering is te algemeen en schiet daarmee te kort, mede gezien het feit dat het getuigen betreft die enkel hebben verklaard over de beweerdelijke aanvoerroute en hun verklaringen niet raken aan de beweerdelijke persoonlijke betrokkenheid van verdachte. Deze verzoeken worden afgewezen.
De verdediging heeft verder verzocht om het horen van getuigen S0752 en S2153. Ter verificatie van de betrouwbaarheid van laatstgenoemde getuige wil de verdediging bovendien een aantal personen horen die in de verklaring van deze getuige worden genoemd. Het betreft [getuige 23]54, [getuige 24], [getuige 25] en [getuige 26]55, NN1, NN2 en [getuige 27]56, [getuige11]57 en [getuige 28], [getuige 29], [getuige 30], [getuige 31]58 en [medeverdachte 2]59.
De rechtbank zal toewijzen het verzoek tot het horen van getuige S21, nu deze getuige verklaart aan de zijde van de separatisten te hebben gestaan en betrokken te zijn geweest bij het vervoeren van vermoedelijk een BUK-TELAR vanuit Snizhne in de avond van 17 juli 2014. Ondanks dat deze getuige niet over de verdachte verklaart, en bedoelde verklaring zich met name richt op de beweerdelijke afvoerroute, zou deze getuige wellicht (indirect) belastend kunnen worden geacht voor de verdachte. De rechtbank ziet dan ook voldoende belang en relevantie aan de zijde van de verdediging om deze getuige te verhoren. Dat de rechtbank de door het Openbaar Ministerie gedane vordering om deze getuige te horen eerder heeft afgewezen, hield verband met de omstandigheid dat ten aanzien van de vordering van het Openbaar Ministerie een ander toetsingskader moest worden gehanteerd, namelijk de vraag of het horen van deze getuige noodzakelijk was.
Het hiervoor geschetste verdedigingsbelang om S21 te horen, gaat niet op voor het horen van getuige S07 en de overige in dit verband verzochte personen (waarvan zich geen verhoren in het dossier bevinden). Die verzoeken worden afgewezen.
De verdediging wenst medeverdachte [medeverdachte 2]60 ook als getuige te horen en onder meer te vragen of hij opdrachten heeft gegeven aan S21 om een BUK-raket te vervoeren en, zo ja, welke opdrachten dat waren. Het is ontegenzeglijk dat het horen van medeverdachte [medeverdachte 2] van belang is. Het Openbaar Ministerie heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van [medeverdachte 2] dient te worden afgewezen, omdat het redelijkerwijs is uit te sluiten dat hij binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. De rechtbank stelt vast dat het tot maart 2020 niet is gelukt om contact met [medeverdachte 2] te verkrijgen teneinde hem op de hoogte te stellen van de strafzaak en te horen, en dat – voor zover de rechtbank weet – geen woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Het is in dit geval aan de rechter-commissaris om te beoordelen of thans wellicht aanknopingspunten beschikbaar zijn voor de wijze waarop met [medeverdachte 2] in contact kan worden gekomen. Indien de rechter-commissaris mocht concluderen dat het niet aannemelijk is dat [medeverdachte 2] binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord, dan zal de rechter-commissaris hierover een proces-verbaal van bevindingen opmaken. Het verzoek wordt dus toegewezen. Hoewel het verzoek [medeverdachte 2] te horen op meerdere plaatsen en om meerdere redenen is gedaan, en het verzoek hem te horen hierboven is afgewezen bij gebrek aan motivering, zal de rechtbank het verhoor van deze getuige vanwege de relevantie daarvan niet clausuleren in onderwerp.
Verder heeft de verdediging verzocht om het verhoor van twee (N.N.) AP-journalisten en [getuige 32]61, uit wier verklaringen kan worden afgeleid dat zich op 17 juli 2014 in de nabijheid van Snizhne tanks zouden hebben bevonden. Ten aanzien van deze getuigen is de rechtbank met het Openbaar Ministerie van oordeel dat het horen van deze getuigen onvoldoende relevant is, nu niet ter discussie staat dat de verdachte op 17 juli 2014 in het kader van zijn taken bemoeienis met tanks heeft gehad. Deze verzoeken worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [getuige 33], [getuige 34] en [getuige 35]62, die volgens het Openbaar Ministerie betrokken zouden zijn geweest bij de aanvoer van de beweerdelijke BUK-TELAR, geldt dat tegenover de zeer sterke aanwijzingen in het dossier dat deze personen overleden zijn, geen omstandigheden door de verdediging zijn aangevoerd die zouden wijzen op het tegendeel.
De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat deze personen overleden zijn en wijst de verzoeken daarom af.
Het verzoek tot het horen van getuige [getuige 36] en getuigen S30 en S3163 wordt eveneens afgewezen. Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat het verdedigingsbelang ontbreekt nu [getuige 36] uitgebreid ondervraagd is en in geen enkel opzicht een belastende verklaring heeft afgelegd voor de verdachte. Bij het horen van getuigen S30 en S31 (S30 zou hebben verteld dat S31 tegen hem zou hebben gezegd dat [getuige 36] tegen S31 zou hebben gezegd dat hij, [getuige 36], MH17 had neergeschoten), bestaat om die reden onvoldoende verdedigingsbelang. Dat laatste geldt ook voor de verzochte verhoren van [getuige 37] en [getuige 38]64. Ook die verzoeken worden afgewezen.
Daarnaast heeft de verdediging nog verzocht om het horen van een drietal getuigen die hebben verklaard over de beweerdelijke afvoerroute, althans de periode kort na het neerstorten van MH17. Het betreft:
- Getuige S0565. De verdediging wenst deze getuige te bevragen om de betrouwbaarheid, alsmede om de bewijswaarde van wat deze getuige zegt te kunnen onderzoeken en beoordelen.
- Getuige S06 en de persoon waar hij of zij over verklaart met zwartgemaakte naam66. De verdediging wenst S06 te bevragen naar wie de zwartgemaakte naam is om de zwartgemaakte naam te kunnen opgeven als getuige, om hem of haar te vragen wat hij of zij precies zag, alsmede wat hij of zij met dat afgebroken staartdeel heeft gedaan en of hij of zij dat nog ter beschikking heeft.
- Getuige S0867. Deze getuige heeft verklaard in Snizhne een BUK-TELAR te hebben gezien na de ontploffing. Het is de verdediging – door de zwart gemaakte delen – niet duidelijk waar de getuige zich (telkens) precies bevond, wat hij of zij hoorde (en dus vanaf daar kon horen) en of het wel een BUK-raket was, hetgeen voor de betrouwbaarheid van de getuige en de bewijswaarde van zijn verklaring volgens de verdediging van belang is.
De rechtbank is van oordeel dat, nu deze getuigen S05, S06 (en de zwartgemaakte naam) en S08 enkel over de periode kort na het neerstorten van MH17 verklaren en niet verklaren over enige persoonlijke betrokkenheid van de verdachte daarbij, uit de motivering van de verzoeken onvoldoende verdedigingsbelang en relevantie voor een verhoor valt af te leiden. De verzoeken tot het horen van deze getuigen worden dan ook afgewezen.